Na Villa Dorrepaal is George met zijn manschappen in Den Haag. Een paar weken na de capitulatie keert Maduro terug naar zijn oude leven. Hij sluit zich wel meteen aan bij het verzet in Leiden. Een van zijn verzetsdaden is het stelen van wapens uit Duitse barakken om te kunnen gebruiken voor het verzet. In augustus 1940 wordt hij plotseling opgepakt en tien dagen opgesloten in de Scheveningse gevangenis het Oranjehotel.
George zit na zijn vrijlating uit de Scheveningse gevangenis op diverse plaatsen ondergedoken, onder meer aan de Statenlaan bij de ouders van zijn studievriend O.Q. (Oncko) Wttewaall van Stoetwegen. Diens zuster, het latere CHU-kamerlid ‘freule’ Christine (Bob) Wttewaall van Stoetwegen, schrijft over de onderduik van Maduro bij haar ouders in haar memoires.
In mei 1941 gaat George naar leiden om te studeren maar wordt meteen weer gearresteerd. Hij wordt in het Oranjehotel zeven en halve maand vastgehouden. Voor een groot deel in eenzame opsluiting. Dit is een zware tijd voor George. Temeer omdat zijn geliefde Hedda hun relatie verbreekt en vlak na zijn vrijlating met een ander trouwt. Hij wordt vrijgelaten op 19 december 1941 en duikt meteen weer onder.
Een maand of vijf na zijn vrijlating, hebben de Duitsers het dragen van de Jodenster voor Joden verplicht gesteld. Maduro weigert dit pertinent. Maar door alle bepalingen en beperkingen wordt het George wel te heet onder de voeten. In het voorjaar van 1943 besluit George samen met zijn vriend Oncko te vluchten via België en Frankrijk naar Engeland.